6.1 Elementaire begrippen met betrekking tot toestellen voor opwekking, omzetting en verbruik
6.1.1 De kandidaat kan specifieke eigenschappen en werking benoemen van:
- Transformatoren: Een transformator zet wisselspanning om in een andere waarde van wisselspanning. Dit gebeurt op basis van het principe van elektromagnetische inductie. Het bestaat uit twee of meer spoelen die om een gemeenschappelijke kern zijn gewikkeld. De verhouding tussen de spanningen is gelijk aan de verhouding van het aantal windingen in de spoelen.
- Generatoren: Een generator zet mechanische energie om in elektrische energie. Dit gebeurt ook door elektromagnetische inductie: een geleider beweegt in een magnetisch veld, wat een spanning opwekt. Een generator kan worden aangedreven door bijvoorbeeld een turbine (water, stoom of gas) of een verbrandingsmotor.
- Motoren: Een motor zet elektrische energie om in mechanische energie. Een elektrische stroom door een spoel creƫert een magnetisch veld, wat een kracht uitoefent op een ander magnetisch veld (van een magneet of een andere spoel). Deze kracht zorgt voor een draaiende beweging.
- Condensatoren: Een condensator is een passief elektrisch component dat elektrische energie opslaat in een elektrisch veld. Het bestaat uit twee geleidende platen die gescheiden zijn door een isolerend materiaal (diƫlektricum). Condensatoren worden onder andere gebruikt om stroompieken te bufferen en de arbeidsfactor van een installatie te verbeteren.
6.2 Bedienings- en beveiligingsmaatregelen met betrekking tot toestellen voor opwekking, omzetting en verbruik
6.2.1 De kandidaat kan schakelbeperkingen door hoekverdraaiing, a-synchroon, spanningsverschil en kortsluitvermogen benoemen
- Hoekverdraaiing: Bij het parallel schakelen van twee generatoren of netdelen moet de hoek tussen de fasoren van de spanningen zo klein mogelijk zijn om een grote kortsluitstroom te voorkomen.
- A-synchroon: Het schakelen van twee systemen die niet in fase zijn, is zeer gevaarlijk. Dit kan leiden tot een enorme stroompiek die de schakelapparatuur en de aangesloten componenten kan beschadigen. Schakelen moet synchroon gebeuren, oftewel de spanningen en fasen van de systemen moeten op elkaar zijn afgestemd.
- Spanningsverschil: Bij het parallel schakelen van twee systemen moet het spanningsverschil minimaal zijn. Een te groot spanningsverschil kan een ongewenste vereffeningsstroom veroorzaken.
Kortsluitvermogen: Schakelapparatuur, zoals vermogensschakelaars, moet een kortsluiting kunnen onderbreken. De schakelaar moet geschikt zijn voor het maximale kortsluitvermogen dat op dat punt in het net kan optreden.